U bent hier

Onderneming & Arbo
Sollicitante van 25 jaar te oud bevonden

Sollicitante van 25 jaar te oud bevonden

Een sollicitante van 25 jaar werd afgewezen bij de kledingwinkel Esprit, omdat zij te oud zou zijn voor de functie van verkoopster. Het College voor de Rechten van de Mens oordeelde dat de organisatie hierdoor een verboden onderscheid op grond van de leeftijd van de sollicitante had gemaakt.

De bedrijfsleidster van de kledingwinkel had na het sollicitatiegesprek de voicemail van de sollicitante ingesproken. In dit bericht gaf zij aan dat de sollicitante voor een weekendkracht te duur was. Voor deze functie zocht de kledingwinkel een werknemer onder de 23 jaar, omdat hiervoor nog het minimumjeugdloon geldt. De sollicitante stapte vervolgens naar het College voor de Rechten van de Mens. Volgens de sollicitante maakte de kledingwinkel zich schuldig aan leeftijdsdiscriminatie.

Loonkosten beheersen

Het College voor de Rechten van de Mens oordeelde dat de kledingwinkel in strijd had gehandeld met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). De kledingwinkel gaf aan dat zij een legitiem doel had voor het leeftijdsonderscheid. De leeftijdsopbouw van de werknemers moest namelijk een goede afspiegeling zijn van het klantenbestand, zodat de winkel beter aansluiting kon vinden bij de doelgroep. Daarnaast kon de kledingwinkel op deze manier de loonkosten beheersen.

Geen objectieve reden voor leeftijdsonderscheid

Het college gaf aan dat kostenoverwegingen slechts in uitzonderlijke gevallen een reden kunnen zijn om leeftijdsonderscheid te maken. Daarnaast was het leeftijdsonderscheid niet noodzakelijk om beter bij de doelgroep aan te sluiten. De kledingwinkel had dit ook kunnen bereiken door eisen te stellen aan de competenties en eigenschappen die een sollicitante moest hebben om te passen bij het klantenbestand. Het college oordeelde dan ook dat er geen objectieve reden was om het leeftijdsonderscheid te maken en stelde dat er hier sprake was van een verboden onderscheid.
College voor de Rechten van de Mens, 28 maart 2013, 2013-39