Werkgever probeert oprichting OR te voorkomen
Een werkgever kan de oprichting van een OR niet voorkomen door een eigen vorm van medezeggenschap in te stellen. Als de werkgever ten minste 50 werknemers in dienst heeft, moet hij een OR instellen die voldoet aan de bepalingen van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Ook het in dienst hebben van veel tijdelijke werknemers verandert hier niets aan, zo blijkt uit een recente rechtszaak.
Bij de onderneming in deze rechtszaak waren ongeveer 90 werknemers werkzaam, maar er was geen OR opgericht. Recent was er wel een Raad van Medewerkers (RvM) ingesteld, die – net als een OR – advies- en instemmingsrechten had. Vanwege de vele management trainees met een contract voor maximaal 26 maanden, koos de organisatie voor een Raad met minimaal 7 en maximaal 11 wisselende leden.
Werknemer heeft geen belang bij OR
In de rechtszaak verzocht een werknemer – ook een trainee – om de instelling van een formele OR met de bevoegdheden volgens de WOR. De directie vond dat de werknemer geen belang had bij de OR, omdat zijn contract van rechtswege afliep nog voordat hij enig kiesrecht zou hebben. Ook bestond er volgens de directie bij andere werknemers geen behoefte aan een OR.
OR moet voldoen aan eisen uit de WOR
De argumenten van de werkgever hielden volgens de rechter geen stand. De RvM voldeed niet aan alle eisen uit de WOR, zoals de formele verkiezingsprocedure. Verder was een derde van de werknemers in vaste dienst en mag een OR eventueel afwijken van de vereiste diensttijd voor het kiesrecht. De werkgever moet dus een OR instellen die voldoet aan de bepalingen van de WOR.
Kantonrechter Utrecht, 31 augustus 2012, LJN: BX6615