Nieuwe voorwaarden fiscale eenheid zijn bekend
De voorwaarden voor het vormen van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (VPB) zijn in strijd met de Europese regels. In een beleidsbesluit heeft staatssecretaris Wiebes van Financiën nu goedgekeurd dat u met een tussenliggende buitenlandse vennootschap toch een fiscale eenheid kunt vormen.
U kunt alleen een fiscale eenheid voor de VPB vormen als de moeder- en dochtermaatschappij(en) feitelijk in Nederland zijn gevestigd. Het is dus niet mogelijk om een fiscale eenheid aan te gaan met een buitenlandse vennootschap. Het gevolg is dat u bij een tussenliggende buitenlandse vennootschap ook geen fiscale eenheid kunt vormen. Gerechtshof Amsterdam vond dat, naast het Europese Hof van Justitie, in strijd met de Europese regels. Vooruitlopend op een wetswijziging heeft de staatssecretaris in een beleidsbesluit nu alvast de volgende twee situaties ten aanzien van de fiscale eenheid en een buitenlandse vennootschap goedgekeurd:
- fiscale eenheid van zustermaatschappijen;
- fiscale eenheid tussen moeder en kleindochter.
Fiscale eenheid tussen zustermaatschappijen
In de eerste situatie gaat het om Nederlandse zustermaatschappijen waarbij de aandelen worden gehouden door een moeder die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU). De aanvraag van de fiscale eenheid door de in Nederland gevestigde zustermaatschappijen wordt nu wel gehonoreerd. Daarbij is het ook geen probleem als de aandelen in de zustermaatschappijen worden gehouden door tussenmaatschappijen die gevestigd zijn in een andere lidstaat van de EU. Maakt u van deze goedkeuring gebruik, dan moet u bij het verzoek om een fiscale eenheid ook aangeven welke vennootschap als moeder optreedt en welke als dochter. U kunt niet terugkomen op een eenmaal gemaakte keuze.
Fiscale eenheid tussen moeder en kleindochter
Het vormen van een fiscale eenheid is ook mogelijk als de moeder en kleindochter(s) in Nederland zijn gevestigd en de dochter in een andere lidstaat van de EU. Er ontstaat dan een fiscale eenheid tussen de Nederlandse moeder en kleindochter(s). De werkzaamheden en het vermogen van de kleindochter(s) gaat/gaan daardoor behoren tot dat van de moeder. Het is daarbij ook mogelijk dat er meer dochters of kleindochters zijn als het middellijke belang in de kleindochter(s) maar voldoende is. Op het belang in de buitenlandse dochter(s) blijft de deelnemingsvrijstelling gewoon van toepassing.
De goedkeuringen in dit besluit gelden vanaf 16 december 2014.