Einde aan rechtszaak BUA auto van de zaak
Om de BTW-correctie voor een auto van de zaak te bepalen, mag u niet altijd aansluiten bij het lage tarief voor milieuvriendelijke auto’s. Dit staat in een recent arrest van de Hoge Raad, waarmee een einde is gekomen aan een langslepend juridisch steekspel over het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) voor auto’s van de zaak.
Als een werknemer een auto van de zaak ook privé gebruikt, moet u in de laatste BTW-aangifte van het jaar een BTW-correctie doorvoeren. BTW op privégebruik is immers eigenlijk niet aftrekbaar als voorbelasting. De hoogte van de correctie kunt u onder meer bepalen aan de hand van een forfaitair bedrag. Door een (verouderd) besluit van de staatssecretaris van Financiën uit 2009 was dit bedrag vroeger mede gebaseerd op de CO2-uitstoot van de betreffende auto.
Inbreuk op gelijkheidsbeginsel
Een ondernemer startte een rechtszaak, omdat hij dit besluit onrechtvaardig vond. Hij had een auto die niet als milieuvriendelijk was aangemerkt, waardoor zijn BTW-correctie voor privégebruik hoger was. De hoeveelheid CO2-uitstoot maakte volgens hem niet uit voor het privégebruik, waardoor inbreuk werd gemaakt op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank in Haarlem en het gerechtshof in Amsterdam waren dit met hem eens. Deze uitspraken leidden tot vele bezwaarschriften van andere ondernemingen over de BTW-correctie voor auto’s van de zaak.
Arrest Hoge Raad
Ook volgens de Hoge Raad maakte het besluit van de staatssecretaris inbreuk op het gelijkheidsbeginsel. Maar omdat de lagere BTW-correctie voor milieuvriendelijke auto’s ook in strijd was met Europese regels, mocht de ondernemer toch niet het lage tarief toepassen. Door dit arrest kan de Belastingdienst nu definitief alle bezwaren die zijn binnengekomen naar aanleiding van de rechtszaak afwijzen. Overigens heeft de staatssecretaris de regels al per 1 juli 2011 veranderd, zodat auto's van de zaak niet langer onder het BUA vallen. Meer hierover kon u lezen in het bericht 'Regels BTW-correctie met spoed op de schop'.
Hoge Raad, 12 april 2013, LJN: BX9444