Aftrek BTW bij gemengd gebruik eerst aantonen
Als u voor uw onderneming BTW wil aftrekken bij gemengd gebruik, moet u eerst kunnen aantonen welk deel belast is voor de BTW en welk deel vrijgesteld is. Om dit te bepalen is de pro rata-methode (omzetverhouding) bepalend. Wijkt het werkelijke gebruik daarvan af en u kunt dat voldoende bewijzen, dan kunt u die verhouding voor de BTW-aftrek gebruiken. In een recent oordeel heeft de Hoge Raad uitgesproken dat het niet is toegestaan om deze methoden door elkaar te gebruiken voor één onroerende zaak.
In deze zaak ging het om een fiscale eenheid voor de BTW, die bestond uit een holding-bv en twee dochter-bv’s. Dochter A hield zich alleen met belaste makelaarsactiviteiten bezig. De BTW-vrijgestelde bemiddeling voor het verstrekken van hypothecaire leningen en verzekeringen was in handen van dochter B. De holding kocht in 1999 een bestaand pand. In 2003 liet de bv het pand slopen en bouwde een nieuw pand. De beide dochter-bv’s gingen een gedeelte van dat pand huren. De vraag was hoe de holding de BTW moest verdelen over deze belaste en vrijgestelde activiteiten?
Aftrek was te hoog
De verdeling van het totale vloeroppervlak van 360 m2 was als volgt: voor de BTW-belaste activiteiten gebruikte de bv 147m2 en voor het vrijgestelde deel 16m2. Het restant van het vloeroppervlak ter grootte van 197m2 was voor gemengd gebruik. De holding-bv gebruikte de omzetverhouding om een verdeling te maken voor het gedeelte dat gemengd werd gebruikt. De aftrek van BTW werd dus gedeeltelijk bepaald door het werkelijk gebruik en gedeeltelijk door de pro rata-methode. De Belastingdienst vond de aftrek echter te hoog. Om de aftrek te bepalen mocht de bv van de inspecteur niet beide methoden gebruiken en moest er gekeken worden naar de omzetverhouding van het geheel. De inspecteur corrigeerde daarom de aangifte.
Verhouding op basis van werkelijk gebruik
De Hoge Raad gaf aan dat het bepalen van de verhouding op basis van het werkelijk gebruik alleen mogelijk was als het gebruik objectief en nauwkeurig te bepalen was. Voor 163m2 was dat mogelijk. Voor het gemengde gedeelte van het gebouw was dat niet mogelijk. Hierdoor voldeed de bv niet aan haar bewijsplicht. Het werkelijk gebruik moest de holding namelijk bepalen voor de gehele 360m2. Die verhouding kon de bv dan vergelijken met de verhouding op basis van de pro rata-methode. Dat was nu niet mogelijk en dus moest de bv de pro rata-methode voor het gehele pand toepassen.
Hoge Raad, 10 januari 2014, ECLI (verkort): 9