Voorstel fiscale eenheid kan 300.000 ondernemingen raken
Het wetsvoorstel over de fiscale eenheid dat in het tweede kwartaal van dit jaar verwacht wordt, kan flinke fiscale consequenties hebben voor zo’n 100.000 fiscale eenheden voor de vennootschapsbelasting (VPB). De budgettaire gevolgen van de spoedmaatregelen worden momenteel onderzocht.
Het Europees Hof van Justitie heeft op 22 februari jl. aangegeven dat de renteaftrekregeling een ongerechtvaardigde discriminatie van binnenlandse moeders met buitenlandse dochtervennootschappen vormt waarvoor in sommige gevallen de renteaftrek niet mogelijk is. Nederland moet dus zijn wetgeving inzake de fiscale eenheid (tool) aanpassen. Op deze uitkomst is al door voormalig staatssecretaris Wiebes van Financiën geanticipeerd door spoedreparaties aan te kondigen die een terugwerkende kracht tot 25 oktober 2017 hebben gekregen. Deze reparaties kunnen ertoe leiden dat de fiscale eenheid wordt geacht niet te bestaan voor de toepassing van een aantal regelingen in de VPB zoals de rentaftrekbeperking en de deelnemingsvrijstelling.
300.000 ondernemingen bij betrokken
In 2015 waren er 100.000 fiscale eenheden (moeders) voor de VPB met in totaal ongeveer 200.000 gevoegde dochtermaatschappijen. Dit wil dus zeggen dat er 300.000 ondernemingen bij betrokken zijn. Elke onderneming zal apart moeten nagaan of zij te maken krijgen met de spoedmaatregelen. De risico’s voor MKB-fiscale eenheden zullen vaak beperkt zijn. Maar fiscale eenheden met interne leningen moeten wel op hun tellen passen. Het kan namelijk zijn dat de binnen de fiscale eenheid ontvangen rente belast is met VPB maar dat de betaalde rente door de maatregelen niet meer aftrekbaar is.
Nadelen wegen op tegen voorkomen voordelen
Staatssecretaris Snel van Financiën heeft aangegeven dat de nadelen van de maatregelen opwegen tegen het voorkomen van de voordelen die internationale ondernemingen die zich vooral op taxplanning richten behalen. Momenteel onderzoekt men de gevolgen van de spoedmaatregelen. Het wetsvoorstel wordt waarschijnlijk in het tweede kwartaal aan de Tweede Kamer ter behandeling aangeboden.