Fiscus moet voortvarend te werk gaan
Bij het vaststellen van een navorderingsaanslag moet de Belastingdienst voortvarend te werk gaan. Dit geldt ook als sprake is van een verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar in een buitenlandse situatie. Dit blijkt uit een recente uitspraak van de rechtbank in Breda.
In deze zaak ging het om een man die bankrekeningen had in Luxemburg, maar daar niks over vermeldde in zijn aangifte. Op 27 oktober 2000 kreeg de fiscus informatie over deze Luxemburgse bankrekeningen. Na onderzoek van alle gegevens kon de fiscus op 11 oktober 2001 vaststellen dat de man de rekeninghouder was van de bankrekening. Om informatie te krijgen over deze bankrekeningen stuurde de inspecteur op 11 november 2002 een vragenbrief. De man beriep zich echter op zijn zwijgrecht, zodat de inspecteur op 31 december 2002 de eerste navorderingsaanslag oplegde en daarbij gebruikmaakte van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar. De rechter moest nu bepalen of de inspecteur deze verlengde navorderingstermijn wel mocht gebruiken.
Verlengde navorderingstermijn
Om dit te beoordelen ging de rechtbank Breda uit van de regels die bleken uit een arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2010. Volgens dit arrest is de verlengde navorderingstermijn slechts aanvaard als het noodzakelijk is om:
- de inlichtingen te verkrijgen die nodig zijn voor het bepalen van de hoogte van de navorderingsaanslag; en
- er een redelijke voortvarendheid is betracht bij het voorbereiden en vaststellen van een navorderingsaanslag met de beschikbare gegevens.
In deze zaak had de inspecteur echter geen actie ondernomen in de periode tussen oktober 2001 en november 2002. De rechtbank vond dat de inspecteur niet de voortvarendheid had betracht die nodig was bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen. De navorderingsaanslagen die met een beroep op de verlengde navorderingstermijn waren opgelegd moest de inspecteur dus vernietigen. De afhandeling van de inspecteur voldeed immers niet aan voorwaarden van het arrest van de Hoge Raad. De overige navorderingsaanslagen, die binnen de vijf jaar waren opgelegd, konden wel in stand blijven.
Rechtbank Breda, 17 juni 2011, LJN: BR4305