Crisisheffing mag niet bij voetbaltransfer
Rechtbank Den Haag heeft aangegeven dat de pseudo-eindheffing in strijd kan zijn met het Europees recht als het gaat om een vergoeding in het kader van een voetbaltransfer.
In deze zaak ging het om een werknemer die een arbeidsovereenkomst sloot met een buitenlandse voetbalclub. Zijn werkgever was met de buitenlandse voetbalclub een transfersom overeengekomen en dat de werknemer recht had op 10% van die transfersom. De transfersom werd aan eiseres betaald die daarvan 10% doorbetaald aan werknemer. De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag aan de voetbalclub voor de extra crisisheffing. De voetbalclub vond dat de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Crisisheffing in strijd met EVRM
De rechter gaf aan dat de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding was bedoeld om werkgevers te ontmoedigen vertrekkende werknemers een exorbitante gouden handdruk toe te kennen. Dit doel werd niet bereikt door crisisheffing te berekenen over de vertrekvergoeding die een voetballer bij een transfer ontving. Het bedingen van transfersommen is namelijk een belangrijk onderdeel van het verdienmodel van de betaaldvoetbalsector. De achtergrond van het verstrekken van een aandeel in de transfersom was dus heel anders dan een ‘normale’ gouden handdruk. De crisisheffing voldeed daarom hier niet aan het proportionaliteitsbeginsel en was in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De naheffingsaanslag (tool) moest daarom ook worden vernietigd.
Rechtbank Den Haag, 30 maart 2017, ECLI (verkort): 3429