Bestuurder moest betalingsonmacht melden ondanks gevulde kas
Het enkele feit dat een bv voldoende geld in kas heeft om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, wil nog niet zeggen dat geen sprake is van zogeheten betalingsonmacht. En dus kan een bestuurder die hiervan geen melding doet bij de Belastingdienst, aansprakelijk gesteld worden voor belastingschulden van de bv.
Het ging in deze zaak om een middellijk bestuurder die aansprakelijk werd gesteld voor niet betaalde naheffingsaanslagen loonheffingen en BTW. Een deel van de discussie ging over de vraag of de bestuurder melding van betalingsonmacht had moeten doen. Zo’n melding is verplicht zodra een bestuurder van een bv weet dat de onderneming door geldgebrek niet meer aan zijn belastingverplichtingen kan voldoen.
Bestuurder vond melding betalingsonmacht niet nodig
De bestuurder stelde dat hij geen melding van betalingsonmacht (tool) hoefde te doen, omdat er simpelweg geen sprake was van betalingsonmacht. De bv verkeerde niet in financiële moeilijkheden en zij was ook geen loonheffingen verschuldigd. En als er wel betalingsonmacht zou zijn geweest, dan was het aan zijn opvolger te wijten dat er geen melding was gedaan. Hij was namelijk geen bestuurder toen die melding moest plaatsvinden. De Belastingdienst kon zich niet vinden in het standpunt van de bestuurder en de zaak belandde bij de Rechtbank Noord-Holland.
Ook bij tijdelijke betalingsproblemen betalingsonmacht
De rechtbank verwees naar een arrest waarin de Hoge Raad oordeelde dat er niet alleen sprake is van betalingsonmacht als de onderneming voor langere tijd niet in staat is om belasting te betalen. Ook bij tijdelijke betalingsmoeilijkheden kan er sprake zijn van betalingsonmacht. Dat geldt ook als de onderneming wel genoeg geld in kas heeft om de belastingschulden te betalen, maar dat vanwege andere verplichtingen niet doet. Dit betekende naar het oordeel van de rechtbank dat, ook als de bv niet in financiële moeilijkheden verkeerde, de bestuurder de betalingsonmacht had moeten melden. De belastingen waren namelijk simpelweg niet binnen de termijn van een maand na het einde van het tijdvak afgedragen. De bestuurder kon het tegendeel niet bewijzen. Dit bracht de rechtbank tot het oordeel dat de bestuurder kennelijk onbehoorlijk bestuur (tool) was te verwijten en dat hij terecht aansprakelijk was gesteld voor de belastingschulden van de bv én de boetes en invorderingsrente.
Rechtbank Noord-Holland, 21 augustus 2018, ECLI (verkort): 7326