Bestelauto is snel geschikt voor privégebruik
U hoeft geen rekening te houden met een bijtelling voor het privégebruik van de bestelauto als deze uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. De aanwezigheid van veel apparatuur, materialen en stof maakt de bestelauto volgens Rechtbank Den Haag nog niet gelijk ongeschikt voor personenvervoer.
In een recente rechtszaak draaide het om een onderneming die een bestelbus ter beschikking had gesteld aan een werknemer. Hiervoor was door de fiscus een ´Verklaring geen privégebruik auto´ afgegeven. De onderneming hoefde geen rekening te houden met bijtelling als de werknemer met een sluitende rittenadministratie aan kon tonen dat de auto voor minder dan 500 kilometer privé was gebruikt. De werknemer had de bestelbus tot zijn beschikking tot en met 31 oktober 2012. In december 2012 deed de Belastingdienst navraag naar het privégebruik van de auto. De werknemer kon echter geen rittenadministratie overleggen: hij had deze ingeleverd bij zijn inmiddels failliete werkgever en had geen kopie. Daarom legde de inspecteur een naheffingsaanslag loonbelasting op.
Bestelauto te vies en te stoffig
De man stapte hierop naar de rechter. Hij voerde aan dat de bestelbus helemaal niet geschikt was voor privégebruik. Om zijn argument kracht bij te zetten, toonde hij foto’s van de bestelbus. De rechter was echter niet onder de indruk. De cabine van de bestelbus lag weliswaar vol met apparatuur, dit betekende volgens de rechter nog niet dat de bestelbus niet geschikt was voor een passagier. Door het verwijderen van enkele materialen kon er immers makkelijk alsnog een passagier meerijden. De aanvullende argumenten dat de bestelbus te vies en te stoffig was om privé gebruikt te worden én dat de werknemer over andere auto’s en een camper beschikte waarmee hij privé reed, konden de rechter al evenmin overtuigen. De man kon dus niet bewijzen dat de bestelbus uitsluitend geschikt was voor het vervoer van goederen en de naheffingsaanslag bleef in stand.
Rechtbank Den Haag, 18 maart 2014, ECLI (verkort): 9156